vrijdag 13 april 2018

Een stukje Jonathan dichtbij

De loyale van de royale - XVIII


En David zeide: Is er nog iemand die overgebleven is van het huis van Saul, dat ik weldadigheid aan hem doe, om Jonathans wil?
2 Samuël 9 : 1


Er staat nog één ding te wachten, dat met Jonathan te maken heeft. Het is de belofte die David en Jonathan elkaar deden; een verbond dat werd gesloten voor Gods aangezicht en waarbij Jonathan zijn kinderen in handen van David beval. Het heeft even geduurd voordat David zover kwam.
Eerst heeft David zeven jaar in Hebron geregeerd over een klein deel van het volk Israël. Maar na die zeven jaren zien we in hoofdstuk 5 van dit Bijbelboek de rest van Israël naar Hebron afreizen om David te onderhandelen. En inderdaad: hij werd daarna ook door hen tot koning gezalfd en verhuisde naar Jeruzalem.

Hij laat er een prachtig paleis van cederhout (en steen) bouwen en wanneer hij uitrust van die klus, gaan zijn gedachten aan het werk. Jij kunt Jeruzalem wel als hoofdstad uitkiezen, maar moet God daar dan geen plek in hebben? David zonder God is eigenlijk minder dan een herdersjongen… Vandaar zijn wens (we lezen dat in hoofdstuk 6) om de ark – die nog altijd in het huis van Abinadab stond, na het debacle van de zonen van Eli en de plagen in Filistea – op te gaan halen en naar Jeruzalem te brengen. Een feest van jawelste en David is bij die optocht de voorganger; hij is in een opperste, geestelijke, stemming. Hij is één met zijn volk, zoals God de mensen ziet. Maar… Michal ziet hem ook dansen en springen voor de ark. Nota bene zijn lievelingsvrouw! Zij is het die hem het felst op zijn hart trapt. Waarom doet zij dat? Dat is moeilijk te peilen. Wel is het antwoord van David scherp en de conclusie van de Bijbelschrijver verpletterend: “Maar David zeide tot Michal: Voor het aangezicht des HEEREN, Die mij verkoren heeft voor uw vader en voor zijn ganse huis, mij instellende tot een voorganger over het volk des HEEREN, over Israël; ja, ik zal spelen voor het aangezicht des HEEREN. Ook zal ik mij nog geringer houden dan alzo, en zal nederig zijn in mijn ogen, en met de dienstmaagden, waarvan gij gezegd hebt, met dezelve zal ik verheerlijkt worden.” Michal nu, Sauls dochter, had geen kind, tot den dag van haar dood toe.” Als we het boek van Jill Eileen Smith mogen geloven heeft David haar opgesloten in haar kamer in het vrouwenverblijf en nooit meer als zijn vrouw behandeld. Of dat een goede zaak was, is maar zeer de vraag, maar hierbij laten we het.

Opnieuw knaagt er iets aan David, wanneer hij op zijn troon zit. Hij woont in een prachtig paleis, maar waar staat de ark van God nu helemaal? In een tent, naast dat mooie paleis. David voelt de onbalans en daarom spreekt hij voor de oren van Nathan, de profeet, de wens uit een paleis voor de HEERE te bouwen, een tempel. We weten dat dat niet mocht doorgaan, maar hij krijgt wel de belofte dat zijn zoon (die moest nog geboren worden, maar dat wist David toen nog niet) die tempel zal bouwen.

Dan volgt een hoofdstuk van veldslagen, buit-vergaren en een grootse rijkdom van David. Mogelijk heeft hij dat allemaal gezien in het licht van de later te bouwen tempel. Maar het geeft hem duidelijk geen voldoening. Er ontbreekt iets aan. En dan lezen we in hoofdstuk 9 dat moment dat David zich opnieuw kwetsbaar opstelt en terugdenkt aan zijn hartsvriend Jonathan.

David had beloofd dat, wanneer hij eindelijk aan de regering zou komen, hij Jonathan de beste plek zou geven en zorg zou dragen voor diens kinderen; zeker als Jonathan er dan niet meer was. En dat laatste is het geval. Jonathan kan hij niet meer levend eren. De kroonprins die zich on der man naar Gods hart stelde is roemloos gesneuveld en eervol begraven in Jabes. “Zouden er nog kinderen of kleinkinderen van hem leven?” Je zou verwachten dat dat het was wat David zou zeggen, maar hij zegt iets anders: “Is er nog iemand die overgebleven is van het huis van Saul, dat ik weldadigheid aan hem doe?” En dat ‘hem’ slaat toch echt op Saul! Weliswaar ‘om Jonathans wil’, maar toch…
En dan is daar opeens een oud-werknemer van Saul: Ziba. Als hem de vraag van David wordt gesteld weet hij nog wel iemand te noemen: nota bene een zoon van Jonathan! Dat is het mooiste dat David kon overkomen! Er bestaat een directe zoon van zijn vriend, aan wie hij al zijn liefde en zorg kwijt kan. Ik vermoed dat hij met deze Mefibóseth nog blijer is geweest dan met al zijn zonen tot nu toe…

Maar wie was Mefibóseth? We lezen over hem in 2 Samuël 4 een bericht dat hem opeens in de geschiedenis plaatst. Op een heel rare plek gaat het opeens over hem. Tussen de beschrijfing van de knechten van Isbóseth gaat het opeens over zijn neefje Mefibóseth! Daarna vervolgt de geschiedenis weer met de moord op Isbóseth door deze twee knechten. Maar Waarom wordt hier opeens Mefibóseth te berde gebracht? Dat blijft vaag, maar ik wil toch een poging wagen.
Eerst worden de twee moordenaars beschreven die uit de stam van Benjamin waren. Ook wordt ingezoomd op Isbóseth, die het rijk van zijn vader Saul voortzette. Dat leek voor Mefibóseth een stuk veiligheid. Immers, het koninkrijk bleef in de familie en het gevaar van de dood was daarmee geweken. Want… toen het bericht van de dood van Saul en Jonathan (en de twee andere zonen van Saul) de stad ­Jizreëel bereikte, sloeg de schrik om het hart van Mefibóseths ­verzorgster. Ze wist ook wel hoe de hazen liepen; dit werd het ­moment van Sauls tegenstander, David. Blijkbaar had ze David nog nooit ontmoet en had Saul ook de verhalen over David nooit eerlijk ingekleurd. Blijkbaar had hij nooit verteld hoe David zijn leven had gespaard, terwijl hij alleen maar op Davids dood uit was.
Die angst is indirect ook op Mefibóseth overgebracht. We lezen nergens over zijn moeder, Jonathans vrouw. Zou ze al overleden zijn? Het gaat alleen over de voedster. De opvoeding was, om wat voor reden ook, uitbesteed. En dat heeft sporen getrokken. Want als het goed is zou Mefibóseths moeder hem goede dingen over David hebben kunnen vertellen. Zij zou hem kunnen vertellen over het verbond dat papa Jonathan met oom David had; juist over de zorg en bescherming van hem, Mefibóseth!
De voedster kent alleen maar angst voor David. En als dan dat aangrijpende doodsbericht de stad bereikt, is ze ten einde raad. Ze pakt de vijfjarige Mefibóseth op (zat hij te spelen in huis of speelde hij met vriendjes op straat?) en in de haast dat… Ja wat? De kinderbijbels stellen het vaak voor dat de kleine jongen nog een baby was, die door zijn ‘tante’ werd opgepakt en toen liet ze hem uit haar handen vallen. Maar we hebben het hier over een jochie van vijf dat prima kon lopen. Sleurde ze hem mee? Of spoorde ze hem overmatig aan tot rennen en struikelde hij, waardoor hij niet alleen een been brak, waarschijnlijk zelfs de spieren en zenuwen scheurde? Wel vreemd, want hij is nog jong en lenig. Of was hij al gehandicapt? Of vluchtten ze langs een berghelling en viel hij in een soort ravijn?
De details ontbreken, maar het verhaal dat ik altijd in mijn hoofd had lijkt niet te kloppen.
Mefibóseth… zijn naam betekent ‘die schande verbreidt’. Dat is een tamelijk uitzichtloos levensmotto! Zijn leven wordt ingekleurd door zaken waar hij niets aan kon doen. Hij was kleinzoon van een hater van God en Zijn knecht. Zijn vader sneuvelde terwijl Mefibóseth nog maar vijf jaar was! En zijn moeder ontbreekt in het hele verhaal. Tenslotte is er geen toekomst door zijn blijvende handicap. Zijn voedster, zeg maar zijn peettante, zal blijvend voor hem hebben gezorgd vanuit een gestalte van schuldbesef om wat ze hem heeft aangedaan en een gestalte van overdadige bescherming! Ook wordt hij in 1 Kron. 8:34 Merib-baal genoemd, dat ‘uitstraling van Baäl’ betekent.
En dat is niet zomaar opgelost, wanneer David aan de macht komt. Eerst is oom Isboseth aan de macht; het is een periode van zeven jaar waarin Mefiboseth min of meer weer veilig is, maar een benauwde opvoeding geniet, pijn en verdriet doorleeft. En na zeven jaar, dat lezen we in hoofdstuk 4, wordt Isboseth vermoord, onthoofd en de moordenaars brengen zijn hoofd bij David! En Abner is in ­onderhandeling met David, dus breekt er weer een periode van angst aan! Dan is Mefibóseth 12 jaar!
Vervolgens verstrijken er wat jaren, maar het beeld dat deze Mefibóseth een oude man is als hij bij David wordt geroepen, is niet terecht. Hij zal ongeveer 20 jaar zijn geweest! Inmiddels woont hij in Lodebar bij ene Machir in huis. Machir is de zoon van Ammiël en die naam heeft ook de vader van Bethseba, met wie David later trouwt; maar het is niet bekend of deze Machir een broer van haar was. In ieder geval komen we Machir nog wel een keer tegen, als David moet vluchten voor zijn zoon Absalom; dan helpt hij David, samen met Barzillaï, met voedsel en beddegoed.

Maar terug naar onze tekst. David wil zijn liefde bewijzen aan Jonathan, door diens zoon te verzorgen. Er blijken overigens nog meer zonen van Saul; om de een of andere reden wordt alleen Mefibóseth genoemd en gehaald. In die zin heeft hij de dag van zijn leven zou je zeggen. Maar niets is minder waar. Met lood zijn schoenen verlaat hij Lodebar… al zal hij waarschijnlijk geen schoenen hebben gedragen. In het paleis gekomen en de troonzaal binnengeleid, werpt hij zich voor de troon neer en meent dat zijn laatste uur heeft geslagen. Waarom?
Hij was onkundig van het verbond tussen David en Jonathan. En ja, als je dat buiten beschouwing laat, dan heb je inderdaad enkel te vrezen. Leven zo ook niet heel veel kerkmensen, de Christus niet echt kennen? Ze doen hun plicht, eigenlijk alleen om God uit handen te blijven. Niet opvallen, bescheiden en plichtsgetrouw je ding doen. Mocht je God tegenkomen dan heb je wisselgeld op zak.
Moet je je voorstellen wat er door David is heengegaan, toen hij daar de zoon van Jonathan zag binnenkomen. Zou hij Mefibóseth als baby nog hebben gekend? Of is die na Davids vlucht geboren? ­Misschien heeft Jonathan het David nog wel verteld, toen ze elkaar voor het laatst in de wildernis ontmoetten: ‘Ik heb een zoon, David!”

Maar let op wat Mefibóseth doet: hij buigt zich voor David. Die noemt zijn naam: “Mefiboseth!” (hoor je de liefde en bewogenheid in zijn stem?) En Mefibóseth zei: “Zie, hier is uw knecht.” De verloren zoon. Net zo iets als Maria Magdalena bij het graf van Jezus. Ze hoorde de stem wel, maar herkende hem niet. Begreep niet wat er tegen haar werd gezegd. Evenzo Mefibóseth.
David is blij met hem: “Vrees niet, want ik zal zekerlijk weldadigheid bij u doen, om uws vaders Jonathans wil; en ik zal u alle akkers van uw vader Saul wedergeven; en gij zult geduriglijk brood eten aan mijn tafel.” Maar wat doet Mefibóseth? “Toen boog hij zich, en zeide: Wat is uw knecht, dat gij omgezien hebt naar een doden hond, als ik ben?” Zie je hoe groot de slag in het gezicht van David is? Hier voor hem ligt de zoon van zijn beste vriend! En die noemt zich ‘dode hond’. David gaat er niet op in. Moet je in geestelijke zin ook eens over nadenken! Wat denk je met al die deemoed te weeg te brengen bij God? Niets.

Nog drie laatste details: Mefibóseth had een ‘kleine jongen, Micha’. Blijkbaar was hij al getrouwd, maar woonde in bij Machir. Dat blijft vaag.
En later komen de Gibeonieten bij David. Ze waren bijna uitgeroeid door Saul in diens Jehu’s ijver. Ze eisen wraak en David geeft hen de bastaardzonen van Saul, die worden opgehangen! De Bijbel tekent hierbij aan dat David Mefibóseth spaarde! Opnieuw bewees hij goeddadigheid.
Later als David vlucht speelt Ziba, de knecht van Mefibóseth een achterbakse rol en lastert over zijn heer, omdat die in Jeruzalem bleef. David gelooft hem maar half, maar neemt Mefibóseth toch de helft van zijn bezit af. En Mefibóseth laat het zo… Eigenlijk een beetje zijn ‘grondhouding’: een minderwaardigheidscomplex.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten