dinsdag 6 maart 2018

Een herhaling van zetten

De loyale van de royale - VII

Deze zaak die gij gedaan hebt, is niet goed; zo waarachtig als de HEERE leeft, gijlieden zijt kinderen des doods, gij die over uw heer, den gezalfde des HEEREN, geen wacht gehouden hebt. En nu, zie waar de spies des konings is en de waterfles die aan zijn hoofdeinde was.
1 Samuël 26 : 16


We maken even een sprongetje in de tijd, omdat we vooral de lijn van Jonathan volgen en niet teveel uitweiden ver Saul of David. Maar soms is dat niet helemaal te voorkomen, zoals vorige overdenking. Eén ding moet nog wel worden genoemd uit 1 Samuël 25, het hoofdstuk begint met die aangrijpende woorden “En Samuël stierf…”. Op geestelijk gebied is er iets wezenlijks weg uit Israël: David, de gezalfde nieuwe koning, is weg (dus ook de belofte); en nu is ook Samuël er niet meer, het sprekend geweten van Saul en het volk! Israël is aan zichzelf over­geleverd en dat moet voor Jonathan een stuk lijden hebben betekend!
Dat David nog steeds vogelvrij is blijkt wel in het hoofdstuk dat nu voor ons ligt. Opnieuw komen de Zifieten bij Saul. Opnieuw gaan ze David verraden met bijna dezelfde woorden! En opnieuw trekt Saul erop uit. We nemen weer even aan dat ook Jonathan zal zijn mee gegaan. Hij is dan ook getuige geweest van deze hele scène waarin zijn vader opnieuw in deemoed en boete eindigt. Triest als je dat ziet van je vader, want hij wist (misschien wel als enige) hoe het écht zat!

Maar waar ik op wil inzoomen is het feit dat David opnieuw iets gaat provoceren bij Saul. De vorige keer is hij al op het randje gaan acteren, maar zal hij dat nu weer gaan doen? Waar doel ik op?
Saul traceert, middels verkenners of verspieders, het gebied waar David zich schuilhoudt. De verspieders van David hebben alle bewegingen van Saul en zijn mannen gevolgd en boodschappen David exact wat er achter hem gebeurt. David kent het gebied inmiddels op zijn duimpje; daar getuigt het vorige hoofdstuk met Nabal wel van. Bedenk dat er voor David nu een wezenlijke verandering heeft plaatsgehad: hij heeft een vrouw getrouwd, die geestelijk gezien zijns gelijke is en daarmee kreeg hij een nieuwe dimensie aan zijn beschermtaak. Abigaïl, de weduwe van Nabal, heeft zich aan hem toevertrouwd.

Maar er is ook een man wiens naam bijna dezelfde letters heeft: Abísaï. Samen sluipen zijn ’s nachts naar het legerkamp van Saul om de situatie te observeren. Saul gebruikt – en dat is iets dat kenmerkend voor zijn argwanende karakter is – als strategische vorm een ‘wagenburg’. Wat is dat? En waarom deze vorm?
Een wagenburg is een strategische opstelling van materieel. De materieelwagens worden in een grote kring rondom het kampement opgesteld als een soort muur. Vandaar dat het een ‘burg’ of ‘burcht’ van wagens wordt genoemd. “En Saul lag in den wagenburg en het volk was rondom hem gelegerd.” Zie je wat ik bedoel: Saul is niet de ­aanvoerder, maar gebruikt het volk als bescherming voor zichzelf!
David doorziet dat en zijn oog valt op iemand die die veiligheid nog eens extra moet waarborgen: Abner, zijn krijgsoverste. Abner stond dus zelfs dichter bij Saul dan Jonathan; en dat is veelzeggend. Ik zwijg maar over de merkwaardige rol die Abner later zal spelen, door evenzeer trouwheid te spelen aan David. Nota bene!

David kijkt de twee jongens naast zich (Abisaï en Achimélech) aan en zegt: “Wie gaat er met me mee naar Saul?” Abisaï is de enige die reageert. Samen gaan ze naar het leger en sluipen met een haast onwaarschijnlijke behendigheid tussen de manschappen door en komen bij de slapende Saul. Nou, als je al zover bent gekomen zonder enige vorm van tegenstand, dan is dat voor Abisaï duidelijk: “Dit is de dag waarop God uw vijand aan u heeft overgegeven!” Hij gebruikt haast dezelfde woorden als uit die eerdere geschiedenis waar David een stuk uit de mantel van Saul sneed. Abisaï ziet de speer in de grond staan aan het hoofdeind van Saul. “Sta me toe dat ik die speer in één keer in zijn hart steek. Ik beloof dat ik er geen slachtpartij van zal maken door meermalen in hem te steken!” Abisaï voelde haarfijn aan hoe David met dit soort dingen omging.
Maar nee, David verbiedt hem de gezalfde van God te doden. Dat zal Gods wraak oproepen. Maar… waarom doet David déze actie dan wel? Waarom provoceert hij opnieuw?
Hij neemt de speer mee en Sauls waterfles. Het is nu onmogelijk dat Saul bij het opstaan niet zal bemerken dat iemand dichtbij hem is geweest. De vorige keer was Saul nog onwetend van Davids actie, maar nu mist hij bij het wakker worden direct zijn speer en als hij zich wil wassen of wil drinken, zal hij de waterzak of kruik missen. Waarom merkte niemand iets? Was David zo behendig en listig? Nee, “een diepe slaap van de HEERE” lag over het leger!

Als David weer terug is – ik dacht altijd ‘vroeg in de morgen’, maar het blijkt direct na terugkeer te zijn – roept hij vanaf een rots aan de andere kant van het dal tot het leger en daarna tot Abner (niet tot Saul!): ““Waarom zeg je niets, Abner?” Abner antwoordde: “Wie roept daar naar de koning?” David riep terug: “Jij bent toch zo’n moedig man? In heel Israël is er toch niemand als jij? Waarom heb je dan je koning niet bewaakt? Want er is iemand in het kamp geweest om de koning te doden. Je hebt je werk niet goed gedaan. Ik zweer bij de Heere dat jullie de dood verdienen. Want jullie hebben je koning, de gezalfde van de Heere, niet bewaakt. Want waar zijn de speer en de waterkruik van de koning?” (BasisBijbel)

Zijn dat goede woorden die David kiest? Dat zijn toch ronduit sarcastische woorden? En hij gebruikt er de term ‘gezalfde van de HEERE’ zelfs bij. Is dat niet vroom vloeken? Meende hij dat wel echt, al die woorden? Was hij écht bezorgd? Of had hij schik van zijn daad?
Daarbij: David wilde eigenlijk iets heel anders aantonen. Niet de ontrouw van Abner. Want Abner zal heus trouw geweest zijn richting Saul. David wist toch ook wel dat de HEERE (en niet de behendigheid van David) deze actie tot een geslaagd einde had gebracht?
Dit moet ook Jonathan hebben getroffen. Hoe zal hij Davids woorden hebben beleefd en aangehoord? Ook hij was in gebreke gebleven! Hij had zijn vader niet voldoende beschermd. En… zijn vriend was super dichtbij geweest, zonder dat hij hem had kunnen spreken? En ook nu zal hij hem niet kunnen spreken, want dat zou zijn positie onhoudbaar maken! Dit was echt de laatste keer dat hij David zag!

David gaat nu met Saul in gesprek en wijst hem op zijn afgoderij. Op eenzelfde manier als Jezus later zal doen tegen de overpriesters. Hij zet Saul voor een dilemma: is uw haat tegen mij uit God of uit de mensen? Rare invalshoek. Maar luister: “Als God het is Die u tegen mij ophitst, breng Hem dan offers zodat Hij van gedachte zal veranderen. Maar als de mensen om u heen, koning, u hiertoe ophitsen, vervloek hen dan! Want zij maken dat ik niet meer bij het volk van het verbond kan blijven. Ze jagen mij weg naar heidens gebied; weg van de plek waar ik de HEERE kan en moet dienen! En precies daar gaat Saul niet op in. Hij kijkt weg van de problematiek. Hij negeert de essentie van dit probleem en… hij nodigt hem niet uit terug te keren in het land!

Ze gaan weer uiteen. Saul heeft – van een afstand weliswaar – nog toegegeven dat de HEERE met David is en dat hem alles zal lukken wat hij onderneemt. Maar hij blijft dezelfde. David vertrekt; Saul gaat naar zijn huis terug. Het gevaar is voor David geweken, maar datzelfde gevaar gaat zich huizenhoog manifesteren voor Saul en… Jonathan!

David wordt in het keurslijf van defensie en zelfs van aanval gedwongen door het ontrouwe gedrag van Saul. Dat gebeurt nota bene te midden van Gods verbondsvolk! Zeg maar: in de kerk. David gaat niet de ‘onderste weg’, maar blijft staan waarop hij staat: omdat het de zaak van de HEERE juist treft! Gods eer is in het geding in dit gedrag.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten